Het varken van Wieringen

Varken van Stroedoor F.W. van Eeden

Er zijn sommige streken in ons land, wier beeld mij steeds aangenaam voor den geest staat en die voor mij sedert mijn jeugd iets aantrekkelijks en geheimzinnigs hadden, terwijl veel drukker bezochte plaatsen mij in ’t minst niet boeien.

Tot de eerste behoort ook het eiland Wieringen. Is het omdat dit eiland een heel ander karakter heeft dan de andere Nederlandsche eilanden in de Noord- en Zuiderzee?

— omdat het met zijn vasten diluvialen bodem als een vriendelijke heuvel uit zee oprijst, en door zijn golvende bouwlanden herinnert aan Gelderland? Of omdat het in voorkomen zoo geheel beantwoordt aan zijn wezen.

— de hoogste top van een vroeger bewoond en sedert zes eeuwen onder de zee bedolven land? Of omdat zijn bewoners niet minder eigenaardig zijn in karakter en betrekkelijk nog zoo zuiver een ouden, verdwenen volksstam vertegenwoordigen? Zeker werkt dit alles zamen, maar wat mij altijd van Wieringen het meest heeft aangetrokken, was het geheimzinnige varken van de Heidensche Kapel.

Buurtschap Stroe

In het buurtschap Stroe, op het noordoostelijke gedeelte van het eiland, stond voor enige jaren, op een hoogte nog een zeer oud kerkje, grootendeels van duifsteen gebouwd en in de wandeling de Heidensche kapel genoemd. Dit kerkje was eenmaal gewijd aan Willibrord, den eersten christenzendeling in Nederland, en niet ver van daar lag een valleitje, dat oudtijds het Willibrordusdal heette.

De kerk was zeer klein ; er waren een paar oude grafzerken in, maar zeker niet het oudste gedenkstuk was een steen aan de buitenzijde boven de Noorderdeur, waarop het afbeeldsel van een varken in half verheven beeldwerk. Dat afbeeldsel was in de vorige eeuw nog vrij duidelijk herkenbaar en is thans tot een flauwen omtrek weggesleten en is thans tot een flauwen omtrek weg- gesleten en verweerd. Aan dien omtrek is echter nog eenigszins de vorm van een wild zwijn te herkennen.

Paludanus en Caarl

De overlevering, dat het kerkje stond op een in den voor-christelijke tijd gewijde plaats en dus den naam Heidensche Kapel niet ten onrechte droeg, is mijns inziens bevestigd door een onzer beste geschied- en oudheidkundigen van de vorige eeuw, Mr. Rutgerus Paludanus. Paludanus was geen kamergeleerde, maar een man van de praktijk, niet tevreden met zijn gevoelen in vergaderingen mee te deelen, maar ook gereed om zelf te onderzoeken.

Hij had een vriend, J.W. Caarl, geneesheer op Wieringen, die in 1776 voor het kerkje van Stroe gedaan heeft wat Schliemann heeft gedaan voor Troje. Hij liet er graven – en met goed gevolg. Zie hier het bericht door Paludanus meegedeeld : “Aan de noordzijde vond men, 25 voeten oostaen, ter diepte van 4½ voeten, Twee of drie lagen van heele duifstenen, geregeld op elkander liggende, zonder kalk, wigswijze met de breede einden naar de buiten- en de smalle einden naar de binnenzijde, en dus naer het ronde hellende.

Onder deze duifsteenen lag een bedding van keistenen, mede zeer geregeld en zonder kalk. “ Aan de zuidzijde van de kerk vond men op een afstand van 28 en ter diepte van 5 voeten, eene evengelijke bedding van geregelde keistenen, doch geene duifstenen daarop. “ “Daarna volgt eene uitvoerige beschrijving van den omvang der stenen, de dikte der muren, en den aard van het puin, waaruit hij bewijst dat dit overblijfsel van stenen, dat dus aanmerkelijk groter omvang had dan het kleine kerkje, den grondslag van een veel ouder gebouw uitmaakte.

Het varkenshuisje van Stroe

Zijne beschrijving van het varken luidt aldus : Hetgeen verder onze bijzondere opmerking verdient, bestaat hierin, bestaat hierin, dat men boven de noorder kerkdeur een duifsteen ingemetseld vindt, lang 2 voeten, en ruim 1½ voeten breed, waarop een varken, ruim anderhalf voeten lang, te zien is. Het hoofd staat naar het oosten en bijgevolg de staart naar het westen. Toen de heer Caarl op Wieringen kwam wonen, was hetzelve duidelijker te onderkennen dan tegenwoordig.

De kooten zijn merkelijk beschadigd. Dit heeft ook plaats in het hoofd, ligchaem en staert, doch niet zoo veel. “ De naar het ronde naderende omtrek der fondamenten pleit mijns inziens zeer voor meening dat zij behoord hebben tot een Heidense Kapel , of een tempel evenals de Nehalennia-tempel op walcheren, die ook een ronden omtrek had. Jammer dat Caarl zijne opgravingen, waarbij ook een enkel menselijk geraamte is voor den dag gekomen, niet heeft voortgezet.

Wellicht had hij door het vinden van munten een helderder licht over de tempel doen opgaan. De mededeling van Paludanus schijnt weinig belangstelling gewekt te hebben en is bij de schrijvers van onze eeuw geheel in het vergeetboek geraakt. Tenminste hier en daar wordt wel gewag gemaakt van de Heidensche Kapel of het varkenshuisje van Stroe, maar niet meer van de merkwaardige overblijfselen onder de bodem.

In 1878 is het oude kerkje voor afbraak verkocht. Door gunstige omstandigheden kwam het varken in mijn bezit en in veiligheid. Wat er echter nog onder den bodem zit, weet ik niet. Maar al was alles ook verdwenen, dan blijft de ontdekking van Caarl, mede gedeeld door Paludanus, een der merkwaardigste, die sedert eeuwen in ons vaderland gedaan is. Wieringen is reeds in zeer oude tijden bewoond geweest. Het wordt genoemd in de oudste oorkonde van ons land, den zogenaamde Utrechtsche Blaffert, een lijst der kerkgoederen van de St. Maartenskerk uit de tiende eeuw, met den naam Wiron.

Maar nu het varken?

Men heeft gedacht aan het varken dat aan Sint Antonius, tot loon voor zijn worstelstrijd met den duivel, is gewijd en waarmede die heilige dikwijls is afgebeeld. Volgens een latere gissing was het beeld boven de deur geplaatst om de Joden uit de kerk te houden. Van beide gissingen heeft de eerste enige waarschijnlijkheid ; doch de kerk was niet aan Antonius maar aan Willebrordus gewijd, en bovendien zou het toch wat erg geweest zijn als men de H. Antonius alleen door een varken had willen voorstellen.